Om te voorkomen dat een schuldeiser door het verstrijken van een verjaringstermijn zijn rechten verliest, biedt de wetgever de mogelijkheid om een verjaringstermijn als het ware op te rekken. Dit wordt ‘stuiten van de verjaring’ genoemd. Stuiten is mogelijk zolang de maximale wettelijke termijn tot het instellen van een vordering nog niet is verstreken. De lopende verjaringstermijn wordt door de stuiting afgebroken en een dag na de stuitingshandeling begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen. Een stuitingshandeling moet voldoen aan de daaraan in de wet gestelde eisen.
Schuldenaren zullen – wanneer jegens hen een vordering wordt ingesteld en indien daar de omstandigheden naar zijn – een beroep doen op verjaring van de vordering van de schuldeiser. Eerder was al geoordeeld dat een beroep op verjaring in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid. Recentelijk heeft de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat die strijdigheid ook kan bestaan bij een beroep op stuiting van de verjaring door de schuldeiser!
Hoewel de wet geen beperkingen kent ten aanzien van het aantal keer dat de verjaring mag worden gestuit, heeft de rechtbank geoordeeld dat het onder omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de verjaring gedurende een lange periode te stuiten. De casus was als volgt:
Een ex-werknemer is in 2001 ontslagen, nadat de werkgever daartoe toestemming had verkregen van het CWI. De verjaringstermijn in het arbeidsrecht tot het instellen van een vordering wegens ‘kennelijk onredelijk ontslag’ bedraagt volgens de wet zes maanden. Gedurende negen jaren is de verjaringstermijn door de ex-werknemer telkens rechtsgeldig gestuit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het naar de regels van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de mogelijkheid tot het instellen van een vordering meer dan negen jaar zou kunnen worden opengehouden. Zeker gezien het feit dat er in het betreffende geval nauwelijks omstandigheden zijn die zo’n lang uitstel rechtvaardigen. De vordering van de ex-werknemer wordt dan ook afgewezen.
Gevolg van deze uitspraak is dat een beroep op stuiting van de verjaring moet – wil de stuiting in stand blijven – niet alleen tijdig en in overeenstemming met de daaraan gestelde wettelijke vereisten zijn, de stuiting moet ook gebaseerd zijn op redelijke gronden om haar te kunnen rechtvaardigen. Wees daar dus bewust van.