Conservatoir- en executoriaal beslag kunnen op een aantal manieren worden doorkruist. Bijvoorbeeld als een curator na een faillissement van de schulde naar ten tonele verschijnt. In dit overzichtsartïkel worden de gevolgen van een faillissement van deschuldenaar besproken vanuit het perspectiefvan de beslaglegger en de curator. Aan de hand van de huidige stand van zaken in de jurisprudentie en de literatuur wordt de doorwerking van beslag na datum faillissement specifiek belicht ten aanzien van situaties van vervreemding c.q. bezwaring (i), beperking van de mogelijkheid tot verrekening (ii) en in geval van een beslag op een vordering tot betaling van een geldsom.
1. Inleiding
Buiten faillissement vormt beslag een efficiënt middel om het verhaal op een vordering veilig te stellen. Om die reden wordt bij gerechtelijke procedures met grote belangen, vrijwel standaard geadviseerd tevens beslag te leggen op diverse vermogensbestanddelen onder de schutdenaar en onder derden. Door het beslag wordt de vermogenspositie van de schuldenaar onder de beslagdebiteur en derde-beslagenen bevroren, zodat dit niet meer op enig mo ment aan het verhaal van de beslaglegger kan worden onttrokken. Zowel in het strafrecht als het civiele recht wordt op grote schaal gebruikgemaakt van dit middel. Echter als het beslag door een faillissement wordt doorkruist neemt de curator de positie over van de beslaglegger. Dit in tegen stelling tot andere rechtsmiddelen als revindicatie en het recht van reclame.
In dit overzichtsartikel worden de gevolgen van een faillissement voor het gelegde beslag en de positie van de beslag legger besproken aan de hand van de huidige stand van zaken in de jurisprudentie en de literatuur, In paragraaf 2 van dit artikel worden de gevolgen van het faillissement voor het beslag besproken aan de hand van de artikelen 33 en 57 lid 3 Faillissementswet (fw), terwijl in paragraaf 3 de blok kerende werking van het beslag worden uitgelegd aan de hand van de arresten Ban que de Su ez/Bijkerk q.q., Ontvanger! De jong q.q. en Promneftstroy/Yukos Capital c.s. In paragraaf 4 wordt het arrest Reuser g.q./Postbank besproken in relatie tot de mogelijkheid van verrekening. En ten slotte zal in paragraaf 5 de betaling van een vordering in weerwil van een beslag worden toegelicht aan de hand van de uitspraken Technische Unie/Imtech en Van Dijk q.q./ABN AMRO.
2. Individueel belang van een schuldeiser versus gezamenlijk belang van alle schuldeisers uitgeoefend door de curator
Hoewel zowel het conservatoire als executoriale beslag voorafgaande aan het faillissement louter het individuele belang dient van een schuldeiser ten opzichte van de schul de naar, heeft een faillissement tot gevolg dat in beginsel alle gelegde beslagen komen te vervallen en opgaan in het alge hele faillissementsbeslag ex artikel 33 lid 2 Fw. Dit geldt vol gens vaste jurisprudentie voor het conservatoire beslag, het executoriale beslag3 en het strafvorderljk gelegde beslag ex artikel 94a Wetboek van Strafvordering (Sv)4. De curator oefent in een dergelijk geval de rechten uit van de beslag legger, hetgeen voortvloeit uit zijn taak tot beheer en vereffening van de failliete boedel (ex artikel 68 Fw). In dat geval is de rol van de individuele schuldeiser uitgespeeld en is hij! zij in beginsel niet gerechtigd om na datum faillissement opnieuw beslag te leggen (artikel 33 lid 1 Fw). Desalniettemin is het voor een schuldeiser met een boedelvordering wel mogelijk om na datum faillissement beslag te leggen ten laste van de boedel. Dit is overigens niet zo verwonderlijk, omdat een dergelijk beslag zich niet richt tegen gefailleerde maar juist tegen de boedel van gefailleerde5. Afgezien van boedelbeslag is uitsluitend de curator gerechtigd om krachtens artikel 57 lid 3 Fw in faillissement de bevoegdheden van een beslaglegger uit te oefenen en zich te beroepen op artikelen die voorafgaande aan het faillissement uitsluitend toekwamen aan de individuele beslaglegger.6 Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis7 en het arrest Aerts q.q./ABN AMRO heeft het laatstgenoemde wetsartikel geen verdere strekking dan te voorkomen dat een beslaglegger of een bevoorrechte schuldeiser9, die in rang boven een pand- of hypotheekhouder gaat, in geval van faillissement van de schuldenaar deze hoge rang niet geldend zou kunnen maken. Dit omdat de beslaglegger c.q. bevoorrechte schuldeiser zijn rechten slechts kan doen gelden in het faillissement, terwijl de pand- of hypotheekhouder ingevolge artikel 57 lid 1 Fw zijn rechten juist uitoefent alsof er geen faillissement is en de aldus verkregen opbrengst ook buiten het faillissement blijft. Voor de faillissement praktijk heeft een reeds gelegd beslag van voor datum faillissement conform
de artikelen 33 en 57 lid 3 Fw doorwerking na datum faillissement. De diverse verschijningsvormen van doorwerking in de praktijk worden in de paragrafen hieronder toegelicht.
3. Doorwerking van beslag na datum faillissement in geval van vervreemding c.q. bezwaring
Als hoofdregel heeft te gelden dat een vervreemding, verhuring, onderbewindstelling, bezwaring — zoals een verpanding/verhypothekering — van een goed dat tot stand is gekomen nadat het goed is beslagen, niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen (artikel 453a (roerende zaken), 474aRv jo. artikel 453a Rv (rechten aan toonder of order), 474e (aandelen), 475h (vorderingen) en 505 Rv (onroerende zaken). Hoewel deze hoofdregel in beginsel door de wetgever was geschreven voor de bescherming van de beslaglegger buiten faillissement, heeft de Hoge Raad reeds in de eerste helft van de vorige eeuw zich al in algemene zin uitgelaten dat deze regel tevens standhoudt in geval van faillissement. Vervolgens heeft de Hoge Raad in het arrest Ban que de Suez/Bijkerk q.q.11 expliciet bepaald dat ook een curator in faillissement zich op deze blokkerende werking (van artikel505 Rv) mag beroepen. In dit arrest had Banque de Suez weliswaar een geldig hypotheekrecht verkregen, welke zij als separatist paraat kon executeren, maar bij de verdeling van de executie opbrengst diende zij de boedel (als gevolg van een eerder gelegd beslag door de Amro-bank) voor te laten gaan. Hoewel annotator Van der Grinten de uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van de blokkerende werking onder schrijft, stelt hij zich kritisch op ten aanzien van het oordeel van de Hoge Raad dat de opbrengst tot het beloop van de vordering van de beslaglegger, aan de boedel toevalt. Van der Grinten stelt zich daarbij op het standpunt dat de vordering van de hypotheekhouder is achtergesteld bij die van de beslaglegger, terwijl er voor een dergelijke achterstelling geen grondslag in de wet te vinden is. In mijn optiek is er geen sprake van achterstelling en miskent Van der Grinten met dit standpunt juist de essentie van de artikelen 33 en 57 lid 3 Fw. Het faillissement heeft immers geen gevolgen voor het beslag in relatie tot het nadien gevestigde hypotheekrecht, maar het heeft enkel gevolgen voor de partij die de consequenties van de blokkerende werking van het beslag jegens de hypotheekhouder kan inroepen, te weten de curator in faillissement en de individuele schuldeiser — die het beslag heeft gelegd — buiten faillissement. Niet voor niets bepaalt artikel 195 Fw dat ingeval het faillissement eindigt door het verbindend worden van de slotuitdelinzgsljst, de individuele vorderings-, beslag- en executiebevoegdheden van schuldeisers (voor wat betreft het onvoldaan gebleven deel van de vorderingsrechten) herleven richting de voor malig gefailleerde. Immers deze bevoegdheden blijven zo wel gedurende als na het faillissement bestaan. In het arrest Fonvard/Laftanca heeft de Hoge Raad verder ten aanzien van de blokkerende werking bepaald dat de beslagene ten aanzien van het beslagobject wel handelingsbekwaam en beschikkingsbevoegd blijft om rechtshandelingen te verrichten teneinde het beslag object over te dragen of te bezwaren, maar dat deze rechtshandeling geen werking heeft jegens de beslaglegger. Vervolgens heeft de Hoge Raad deze lijn uit het voomoemde arrest herhaald in het arrest Ontvanger/De Jong q.q.13 en aangevuld met de overweging dat beslag zaaksgevolg heeft. Dit betekent concreet dat het beslag op het goed blijft rusten. De beslaglegger kan zich op het beslagen goed verhalen, ook al behoort dat inmiddels tot het vermogen van een derde. In de woorden van de Hoge Raad in to. 3.4:
“De regel van art. 453a lid 1 Rv dat een na de inbeslagneming tot stand gekomen vervreemding niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen, brengt mee dat de beslaglegger bevoegd blijft zijn door de inbeslagneming ingeleide uitoefening van zijn recht zich op de in beslag genomen zaak te verhalen voort te zetten, ook al maakt die zaak geen deel meer uit van het vermogen van de schuldenaar. De beslaglegger behoudt die bevoegdheid ook indien de schuldenaar in staat van faillissement wordt verklaard, omdat de niet meer tot het vermogen van de schuldenaar behorende zaak niet door het algemene faillissementsbeslag wordt getroffen en het beslag van de schuldeiser dan ook niet op de voet van art. 33 lid 2 Fw vervalt.”
Immers voor dit arrest zou een curator van de schuldenaar zich nog op het standpunt kunnen stellen dat hij (namens de beslaglegger) op grond van artikel 571id 3 Fw aanspraak kon maken op een beslagen vervreemde zaak onder een derde-verkrijger, omdat het goed nog deel zou uitmaken van de boedel14. Echter op basis van de overweging van de Hoge Raad ter zake het zaaksgevolg van beslag, is er voor de curator van de gefailleerde schuldenaar — in geval van vervreemding aan een derde-verkrijger door de schuldenaar voorafgaande aan het faillissement — geen rol meer weggelegd. Het beslagen goed is immers overgegaan naar het ver mogen van een derde-verkrjger en valt daarmee dus niet
(meer) onder het faillissementsbeslag van de schuldenaar. I.outer de beslaglegger kan dus nog verhaal nemen op het beslagobject onder de derde-verkrjger.
Een andere toepassing Van het zaaksgeVolg van beslag heeft de Hoge Raad beschreven in de zaak Promneftstroy/Yukos Capitat en Glendal&6. Twee schuldeisers van Yukos011, te weten Yukos Capital en Glendale, hebben kort na het faillissement van Yukos Oil in Rusland onder meer conservatoir beslag gelegd op de aandelen in de Nederlandse rechtspersoon Yukos Finance. De curator in het Russische faillissement van Yukos Oil heeft die aandelen — volgens Yukos Capital en Glendale in weerwil van het gelegde beslag — vervolgens verkocht en geleverd aan de Russische vennootschap Promneftstroy. Het faillissement van Yukos Oil wordt daarna beëindigd, ten gevolge waarvan Yukos Oil niet meer bestaat. Desalniettemin dagvaarden Yukos Capital en Glendale het niet meer bestaande Yukos Oil voor de Recht bank Amsterdam. Promneftstroy vordert als tussenkomen de partij de opheffing van de conservatoire beslagen en stelt dat het onmogelijk is om in Nederland tegen een niet (meer) bestaande rechtspersoon te procederen en te executeren. Hoewel P-G Vlas in zijn conclusie bij het arrest17 meent dat de vorderingen zijdens Yukos Capital en Glendale niet-ont vankelijk dienen te worden verklaard, komt de Hoge Raad tot een tegenovergesteld oordeel. Zo oordeelt de Hoge Raad dat het verdwijnen van een rechtspersoon niet betekent dat
de schuldeiser die beslag heeft gelegd ten laste van die verdwenen rechtspersoon geen verhaaismogelijkheden meer heeft. Als de goederen waarop de schuldeisers beslag hebben gelegd, in weerwil van het beslag zijn overgedragen aan
een derde, kunnende schuldeisers hun vordering tegen deze derde richten. Glendale en Yukos Capital kunnen hun vorderingen dus tegen Promneftstroy instellen. Deze regel is ook van toepassing als het gaat om een buitenlandse rechtsper soon die op grond van het recht van het betreffende land heeft opgehouden te bestaan. De Hoge Raad bevestigt ook met dit arrest dat beslag zaaksgevolg bezit uit hoofde van artikel 453a Rv en dat deze doorwerking zelfs toepassing vindt als het faillissement van de schuldenaar reeds is opgeheven en de rechtspersoon als zodanig niet meer bestaat.
4. Doorwerking van beslag na datum faillissement door beperking van de mogelijkheid tot verrekening
In het verlengde van het arrest Banque de Suez/Bijkerk q.q. ligt de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Reuser q.q./Postbank18. In deze zaak werkte de blokkerende werking van
het beslag na datum faillissement door, omdat de mogelijkheid tot verrekening als gevolg van het beslag werd beperkt. In Reuser q.q./Postbank legde de Rabobank namelijk derdenbeslag onder de Postbank ten laste van Quadraad, ten gevolge waarvan Postbank het positieve saldo van de betaalrekening van Quadraad op een tussenrekening parkeerde. Vervolgens geraakte Quadraad in staat van faillissement op een moment dat haar betaalrekening bij de Postbank een negatief saldo vertoonde. Zonder faillissement was verrekenïng uit hoofde van artikel 6:127 BWjo. artikel 130 BW door de Postbank niet mogelijk, nu de tegenvordering niet voortvloeide uit dezelfde rechtsverhouding als de vordering waarop beslag was gelegd én de tegenvordering pas na de beslaglegging was ontstaan19. In de arresten Giro/Standaardfllms en Otex/Steenbergen q.q.2° is immers bepaald dat een bank een vordering op de rekeninghouder, welke is ontstaan na het beslag, niet kan ver rekenen met haar schuld aan de rekeninghouder op het moment van het beslag. Omdat het derdenbeslag als gevolg van het faillissement van Quadraad (ex artikel 33 lid 2 Fw) kwam te vervallen, meende de Postbank het geparkeerde bedrag op de tussenrekening te kunnen verrekenen met de vordering op Quadraad op de betaalrekening met behulp van een beroep op artikel 53 Fw. In lijn met het arrest Banque de Suez/
Bijkerk q.q. oordeelde de Hoge Raad dat artikel 33 lid 2 Fw er niet toe strekt elk rechtsgevolg van het vâbr de faillietverklaring gelegde beslag teniet te doen gaan en dus ook niet de regel van artikel 6:130 BW opzij te zetten. Het beroep op verrekening zijdens de Postbank werd dan ook afgewezen. Ook in dit geval bracht het verval van een beslag ats gevolg van een later faillissement van de beslag debiteur niet automatisch mee dat alle rechtsgevolgen van de beslaglegging teniet werden gedaan.
5. Doorwerking van beslag na datum faillissement ten aanzien van vorderingen tot betalïng van een geldsom
De doorwerking van het beslag in faillissement kent bij een beslag op een vordering tot betaling van een geidsom nog één interessante discussie in de literatuur, waarover de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgelaten. In dit geval gaat het om de vraag of een beslag op een vordering tot betaling van een geldsom doorkruist kan worden door een nadien gedane betaling van de vordering door de derde-beslagene aan de beslagdebiteur voorafgaande aan een faillissement van de beslagdebiteur. In dit kader spelen twee uitspraken een rol te weten de rechtszaak Van Dijk q.q./ABN AMRO21 en Technische Unie/Imtech22. Hoewel artikel 475h Rv bepaalt dat in weerwil van het beslag gedane betaling niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen, bestaat er in de literatuur enige discussie over de al dan niet toepasselijkheid van artikel 33 Fw in geval van een opvolgend faillissement van de beslagdebiteur.
Enerzijds meent Faber in zijn noot onder de uitspraak Technische Unie/Imtech23 dat betaling in weerwil van het beslag de vordering waarop beslag is gelegd weliswaar teniet doet gaan, maar dit geen werking heeft jegens de beslaglegger. De beslaglegger kan zich volgens hem erop beroepen dat de vordering nog bestaat en dat het beslag erop is blijven rusten. Na faillissement van de beslagdebiteur gaat het beslag volgens Faber op in het algemene faillissementsbeslag ex artikel 33 fw. De curator kan dan ten behoeve van de boedel de bevoegdheden van de beslaglegger uitoefenen en de derde-beslagene dwingen nogmaals te betalen, terwijl de beslaglegger enkel diens vordering ter verificatie kan indienen in het faillissement van de beslagdebiteur.
Anderzijds stellen Van Rees24 en De Greve25 zich op het standpunt dat de betaling van de vordering door de derde beslagene aan de beslagdebiteur weliswaar de vordering te niet doet gaan, maar dat dit juist tot gevolg heeft dat deze vordering daarmee dus niet in het faillissement van de bestagdebiteur valt en artikel 33 Fw geen toepassing vind. Van Rees en De Greve worden in hun stelling op dit punt gesteund door de jurisprudentie, omdat zowel in de uitspraak in Technische Unie/Imtech als in de uitspraken in Van Dijk q.q./ ABN AMRO2° gelijkluidend wordt geconcludeerd dat artikel 33 Fw toepassing mist. Hoewel de Rechtbanken Amsterdam en Rotterdam en het Gerechtshof Amsterdam waarschijnlijk wel artikel 33 Fw van toepassing hadden verklaard op het moment dat de derde-beslagene (in casu ABN AMRO en Imtech) de vordering niet zou hebben betaald aan de beslagdebiteur (in casu Top Clean en Van der Sluis) voorafgaande aan het faillissement van de beslagdebiteur, zorgt de betaling van de derde-beslagene er in deze zaken juist voor dat de vordering teniet is gegaan en daardoor geen deel meer
uitmaakt van het vermogen van de beslagdebiteur. Zo bezien mist artikel 33 Fw derhalve toepassing. Bovendien oordeelt de rechtbank in Van Dijk q.q./ABN AMRO, hetgeen door het Gerechtshof Amsterdam in stand wordt gelaten, dat ook eerdere uitspraken van de Hoge Raad in onder meer Ontvangen 0 Smit27, maar ook naar analogie met het arrest Ban que de Suez/Bijkerk q.q., het tenietgaan van de vordering zijdens de be slagdebiteur bevestigen op het moment dat de vordering is voldaan. Aangezien de uitspraken in Technische Unie/Imtech en Van Dijk q.q./ABNAMRO tevens in lijn zijn met de uitspraak van de Hoge Raad in Ontvanger/DeJong q.q., dient in mijn optiek louter het standpunt van Van Hees en De Greve te worden gevolgd. Bovendien biedt het standpunt van Van Rees en De Greve voor de individuele beslaglegger een betere positie na faillissement van de beslagdebiteur. Immers, ondanks het faillissement van de beslagdebiteur, kan de beslaglegger zijn vordering zelfstandig verhalen op de derde-beslagene nu deze partij de betaling niet aan hem kan tegenwerpen.
6. Resumé
In dit overzichtsartikel heb ik de gevolgen van beslag in geval van faillissement van de beslagdebiteur en schuldenaar in kaart gebracht. Hoewel beslagen als gevolg van een faillissement van de schuldenaar komen te vervallen krachtens artikel 33 Fw en opgaan in het algemeen faillissementsbeslag, blijven de gevolgen van het voor datum faillissement gelegde beslag tevens na faillissement van de schuldenaar van kracht. in een dergelijk geval is bijeen conflict met de pand- of hypotheekhouder uitsluitend de curator bevoegd om rechten van de beslaglegger uit te oefenen krachtens artikel 57 lid 3 Fw. Zodoende werkt een reeds voor datum faillissement gelegd beslag ten laste van de schuldenaar door na faillissement. Zo behoudt het beslag in de eerste plaats haar blokkerende werking in faillissement ten aanzien van later gevestigde zekerheidsrechten op zaken en vorderingen. Daarnaast hebben we gezien dat een rechtshandeling van de beslagdebiteur (zoals vervreemding van de beslagen zaak of vordering) geen werking heeft jegens de beslaglegger en losstaat van de situatie van faillissement. Het beslag volgt immers de zaak of de vordering waarop het beslag rust. In de derde plaats is in dit artikel beschreven dat beslag op een vordering na datum faillissement doorwerkt in de beperking van de mogelijkheid tot verrekening. Indien een schuldeiser als gevolg van een beslag op een vordering zich jegens de schuldenaar niet op verrekening kan beroepen met een tegenvordering wegens het niet voldoen aan de vereisten van artikel 6:127 BWjo. artiket 130 BW dan kan dit gebrek (doordat de schuldeiser zich niet op verrekening kan beroepen), niet worden geheeld als gevolg van het vervallen van het beslag op de vordering door het faillissement van de schuldenaar. Het faillissement werkt in dat opzicht evenmin ten nadele van de beslaglegger of de derde-beslagene. Ten slotte heb ik in dit artikel geconstateerd dat de jurisprudentie momenteel uitwijst dat artikel 33 Fw toepassing mist bij een vooraf gelegd derdenbeslag ingeval de derde-bestagene in weerwil van een beslag de vordering aan de beslagdebiteur betaalt en laatstgenoemde daaropvolgend failleert. Hoewel men het er in de literatuur over eens is dat deze betaling door de derde-beslagene niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen, bestaat er nog verschil van mening over de vraag of deze vordering op de derde-beslagene na datum faillissement toevalt aan de curator, dan wel aan de individuele beslaglegger. Gelet op de diverse jurisprudentie en de talrijke vragen die er door de jaren heen omtrent beslag in relatie tot een opvolgend faillissement van de schuldenaar aan de diverse rechtscolleges in ons land zijn voorgelegd, is de verwachting dat er over doorwerking van beslag in faillissement nog niet het laatste woord is gezegd.