Een belastingschuldige kan op grond van art. 17 IW in verzet komen tegen de tenuitvoerlegging (of het voornemen daartoe) van een dwangbevel (hierna fiscaal verzet te noemen) indien tegen deze tenuitvoerlegging gegronde bezwaren bestaan. Voorbeeld van mogelijk bezwaren zijn: gemaakte vormfouten, de tenuitvoerlegging van een per post betekend dwangbevel is ten onrechte niet voorafgegaan door een hernieuwd bevel tot betaling, zaken zijn in beslag genomen die niet voor beslag vatbaar zijn, de Ontvanger handelt in strijd met de wet of de beleids- of uitvoeringsvoorschriften van de Belastingdienst, de Ontvanger handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Ontvanger hanteert een disproportionele maatregel, de aanslag is verjaard, de aanslag is betaald, enzovoort.
De verzet procedure van artikel 17 IW geldt alleen voor de belastingschuldige en de aansprakelijk gestelde. Indien bijvoorbeeld beslag is gelegd op roerende zaken welke eigendom zijn van derden dan kunnen deze derden in verzet komen op grond van artikel 435, derde lid of artikel 456 Rv. dan wel in beroep gaan op grond van art. 22 IW. Er is geen termijn waarbinnen het fiscaal verzet moet worden gedaan. De belastingschuldige treedt in een verzetprocedure op als eiser en de Ontvanger als gedaagde. De verzetprocedure moet aanhangig worden gemaakt door middel van een dagvaarding en wordt gevoerd voor de rechtbank. Bevoegd is de rechtbank alwaar de belastingschuldige woont of is gevestigd. Voor het opstellen en (doen) uitbrengen van een dagvaarding dient de belastingschuldige zich te wenden tot een advocaat. Vanaf het moment dat de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgehad kan tot dagvaarding worden overgegaan.
Een belangrijk argument om verzet aan te tekenen is dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel op grond van de wet automatisch wordt opgeschort totdat op het verzet is beslist. Dit geldt echter alleen voor die tenuitvoerlegging waartegen het verzet zich richt. Met andere woorden richt het verzet zich slechts tegen één bepaald beslag, bijvoorbeeld omdat bij dat beslag een vormfout is gemaakt, dan kunnen andere beslagen op de gewone wijze worden voortgezet en kunnen ook nieuwe beslagen worden gelegd. In een enkel geval gaat de Ontvanger over tot het opstarten van een afzonderlijk kort geding waarin veelal om toestemming van de voorzieningenrechter wordt verzocht om ondanks het verzet de invordering toch te mogen voortzetten. In die gevallen kan de automatische opschorting dus worden doorbroken.
Overigens zal de rechter zijn toestemming alleen geven als de belastingschuldige misbruikt maakt van zijn bevoegdheid om zich op de opschorting te beroepen. De Hoge Raad heeft hierover geoordeeld dat een belastingschuldige die in verzet is gekomen om opschorting van de invordering te bewerkstelligen, de bevoegdheid om zich op de automatische opschorting van de invordering te beroepen misbruikt als hij, gelet op de onevenredigheid tussen zijn belang bij opschorting en het belang van de ontvanger bij voortzetting van de invordering, in redelijkheid de aan het verzet verbonden automatische opschorting niet kan inroepen.
In het algemeen geldt dat de Ontvanger in het gelijk zal worden gesteld indien het verzet van de belastingschuldige bij voorbaat zo duidelijk kansloos is dat sprake is van misbruik van een bevoegdheid (recht). Het loont in veel gevallen echter wel om verzet aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging (of het voornemen daartoe) van een dwangbevel. Hiermee staakt de Ontvanger haar acties en is veelal weer ruimte voor overleg. Niet in de laatste plaats wordt hiermee in ieder geval voorkomen dat de geplande openbare verkoop (of de aankondiging daarvan – ‘stickeren’) doorgang vindt, zodat de continuïteit binnen de onderneming voor enige tijd weer gewaarborgd is.
Bekijk ook: Fiscaal recht